Tegenwoordig associëren we het Spaanse voetbal met tiki-taka, hoogstaand combinatievoetbal. Voordat Johan Cruijff als coach van Barcelona de basis legde voor die traditie, ging het er echter minder verheven aan toe bij de Spanjaarden. Midden jaren '80 waren meedogenloze verdedigers en ongegeneerd countervoetbal de norm voor Spaanse teams.
Overdreven veel succes leverde dat de Spanjaarden niet op. Weliswaar wisten clubs als Real Madrid, Valencia en Barcelona de Europacup 2 of 3 te veroveren, maar 'de cup met de grote oren' was in 1966 voor het laatst gewonnen en het nationale team had zelfs al sinds 1964 geen toernooi meer weten te winnen. Wel werd in 1984 de finale van het EK-voetbal gehaald. Daarin gingen de Spanjaarden echter kansloos onderuit tegen het Frankrijk van Michel Platini.
Embed from Getty Images |
José Antonio Camacho probeert Alain Giresse af te stoppen |
Onderweg naar die finale hadden de Spanjaarden een team getroffen dat er een heel andere voetbalfilosofie op nahield, Denemarken. De Denen stonden midden jaren '80 met spelers als Jesper Olsen, Frank Arnesen, Allan Simonsen, Preben Elkjær Larsen en de jonge Michael Laudrup, garant voor energiek aanvallend voetbal. In 1984 maakten de Denen, die in de kwalificatiereeks Engeland hadden uitgeschakeld, indruk met een 5-0 overwinning op Joegoslavië en de wijze waarop ze een stug België na een 0-2 achterstand alsnog met 3-2 opzij wisten te zetten. Tegen de Spanjaarden bleven de Denen echter steken op 1-1 waarna in de strafschoppenreeks een misser van Elkjær Larsen het team op uitschakeling kwam te staan.
Tijdens het WK van 1986 leken de Denen er alleen maar op vooruit te zijn gegaan. In de groepsfase wonnen ze al hun wedstrijden, met als absoluut hoogtepunt een totale ontmanteling van het ultra-negatief en agressief ingestelde Uruguay. 6-1 was de uitslag, met een fantastische hattrick van Elkjær Larsen. Toen de Denen in de achtste finale stuitten op Spanje, leek alles klaar voor een sportieve revanche. Tot de 43e minuut liep alles min of meer op rolletjes. Denemarken kwam op voorsprong, al was daar een strafschop voor nodig, en had het betere van het spel. Toen volgde echter een moment van kortsluiting bij Jesper Olsen, die een terugspeelbal in de voeten van Real Madrid spits Emilio Butragueño schoof. De Gier, zoals de bijnaam van de lepe aanvaller luidde, twijfelde geen moment en maakte de gelijkmaker.
Embed from Getty Images |
Emilio Butragueño aan de bal tegen Denemarken |
In de tweede helft stortte het kaartenhuis volledig in elkaar voor de Denen. Ze bleven aandringen en creëerden ook kansen, maar het lukte ze niet om die om te zetten in doelpunten. Zelf kregen ze op de counter echter vier doelpunten om de oren, waarvan twee strafschoppen. Waar de Deense spits Elkjær Larsen die dag uitblonk in het verkwisten van kansen, was Butragueño het toonbeeld van effectiviteit. De drie doelpunten die hij in de tweede helft liet aantekenen, maakten hem de eerste speler sinds Eusebio in 1966 die tijdens een wereldkampioenschap vier goals in een wedstrijd wist te scoren.
Voor de Denen was een voetbaltrauma geboren. En de Spanjaarden? Die verlieten het toernooi geruisloos op strafschoppen toen ze het in de volgende ronde moesten opnemen tegen een tegenstander die net zo stug was als hen: het België van Guy Thijs.