Een Italiaanse topclub zonder buitenlandse sterren is nauwelijks voor te stellen. Denkend aan buitenlanders in Italiaanse dienst schiet een Nederlandse voetbalfan onmiddellijk het Milan van Gullit, Rijkaard en Van Basten te binnen, maar de aanwezigheid van buitenlandse sterren gaat veel verder terug dan dat. De eerste Nederlander die furore maakte in de Serie A was bijvoorbeeld Faas Wilkes, die al begin jaren vijftig voor Inter speelde. In die periode deed stadsgenoot Milan het met de Zweden Gren, Nordahl en Lidholm. Ook toen de Italiaanse clubs in de jaren zestig Europacups begonnen te winnen, waren er steevast buitenlanders in de opstelling te vinden. Zo had het grote Inter van Helenio Herrera de Spanjaard Luis Suárez als sterspeler
Over de zogenaamde Oriundi hebben we het dan nog niet eens gehad. Dat waren Zuid-Amerikaanse spelers van Italiaanse afkomst, die met dank aan een snel geregeld Italiaans paspoort zelfs regelmatig in het Italiaanse nationale elftal terecht kwamen. Daarvan gaat de geschiedenis nog langer terug, De wereldtitel die Italië in 1934 behaalde, was bijvoorbeeld voor een flink deel te danken aan het opstellen van drie Argentijnen, waaronder één van de absolute sterren van dat team: Raimundo Orsi. Buitenlanders en het Italiaanse voetbal, een lang en gelukkig huwelijk dus? Niet helemaal. Vijftien jaar lang was het Italiaanse clubs namelijk strikt verboden om buitenlandse spelers aan te trekken.
Embed from Getty Images |
Het grote Inter met de Braziliaan Jaïr en de Spanjaard Luis Suárez |
Dat verbod was terug te voeren op een dramatische nederlaag tijdens het WK van 1966 in Engeland. Daar had het Italiaanse elftal in de groepsfase, na een overwinning op Chili, een nederlaag tegen de Sovjet-Unie moeten slikken. De verwachting was dat alles in de laatste wedstrijd, tegen Noord-Korea, rechtgetrokken zou worden. In plaats daarvan werden de traag ogende Italiaanse verdedigers overlopen door de Noord-Koreanen, met een 0-1 nederlaag als gevolg. De schok en de verontwaardiging waren enorm. Als we de verhalen mogen geloven, werden de spelers bij thuiskomst daadwerkelijk met rotte tomaten bekogeld.
Vriend en vijand was het er over eens dat er iets gedaan moest worden om een herhaling van deze nationale afgang te voorkomen. De Italiaanse bond overtuigde zichzelf ervan dat de overvloed aan buitenlandse spelers de oorzaak van de malaise was. Zeker aangezien die spelers vaak de cruciale posities in een team innamen. Om ruim baan te maken voor Italiaans talent, zou er een verbod op het aantrekken van buitenlanders moeten komen.
Zo gezegd, zo gedaan. Wie al bij een Italiaanse club onder contract stond, mocht in Italië blijven. Op die manier trad het AC Milan dat in 1969 Ajax versloeg in de finale van de Europacup bijvoorbeeld alsnog aan met de Duitser Schnellinger en de Zweed Hamrin. Nieuwe aanwas kwam er echter niet meer.
Embed from Getty Images |
19 juli 1966: De Italiaanse doelman Enrico Albertosi incasseert een Noord-Koreaans doelpunt |
Met wat goede wil zou je kunnen zeggen dat de maatregel een daverend succes was. Twee jaar na de afgang in Engeland wist Italië namelijk prompt het Europees Kampioenschap te winnen, al had het daar in de halve finale tegen de Sovjet-Unie wel een gewonnen toss voor nodig en in de finale tegen Joegoslavië een replay. Nog eens twee jaar later, tijdens het WK van 1970, bereikten de Italianen keurig de finale.
Voor de Italiaanse clubs was het een harder gelach. Zowel het Inter Milaan dat in 1972 in de finale van de Europacup het onderspit delfde tegen Ajax, als het Juventus dat een jaar later hetzelfde lot onderging, waren om toch nog wat buitenlandse inbreng te hebben aangewezen op spelers die inmiddels zwaar op leeftijd waren. Na 1973 zou geen Italiaanse club de finale van de Europacup meer bereiken. Sterker nog, de Italiaanse kampioen vloog er meestal in de eerste of tweede ronde al uit. Alleen in 1978 werd er iets van betekenis gepresteerd, toen Juventus, met dank aan een gunstige loting en strafschoppen tegen Ajax, de halve finale haalde, om daarin te worden uitgeschakeld door Club Brugge.
In 1980 was de maat vol. AC Milan, dat in 1979 de Serie A had gewonnen, was al in de eerste ronde uitgeschakeld door FC Porto, nadat Juventus een jaar eerder hetzelfde lot beschoren was geweest tegen het Schotse Rangers. De clubs eisten van de Italiaanse bond het recht om weer buitenlanders aan te mogen trekken. Schoorvoetend ging men akkoord. Niet dat de poorten wagenwijd opengingen; het werd clubs toegestaan om in de zomer van 1980 één buitenlander aan te trekken.
Kampioen Inter kocht de Oostenrijkse spelverdeler Herbert Prohaska, nummer twee Juventus trok de Ierse middenvelder Liam Brady aan en het als derde geëindigde Torino maakte de voor een Italiaanse club nogal opmerkelijke keuze om een verdediger te kopen: de jonge Nederlandse international Michel van de Korput. Andere opmerkelijke namen van die eerste lichting buitenlanders waren de Braziliaanse international Falcão, die voor AS Roma ging spelen, en Ruud Krol, die door Napoli werd vastgelegd. Niet alle clubs volgden de kudde. Een vijftal zag af van het aantrekken van een buitenlander, al bekochten twee van hen dat met degradatie.
Embed from Getty Images |
De drie van Milaan |
Net zoals het invoeren van het verbod op buitenlanders als een succes zou kunnen worden omschreven, gezien het sterke optreden van Italië in 1968 en 1970, zou het opheffen ervan ook als een voltreffer kunnen worden gezien. Inter schopte het onder leiding van Prohaska namelijk gelijk tot de halve finale van de Europacup. En nadat in 1982 een tweede buitenlander werd toegestaan, haalde Juventus met een Franse spelverdeler en een Poolse spits in de gelederen prompt, als eerste Italiaanse club in 10 jaar, de finale van de Europacup. Een jaar later was het de beurt aan AS Roma, dat met twee Brazilianen aantrad. In 1985 tekende het Juventus van Platini en Boniek voor de verlossende eerste winst van de Europacup sinds AC Milan in 1969, al werd die overwinning overschaduwd door het Heizeldrama.
Bij twee buitenlandse spelers zou het niet blijven. Toen de winnaar van de Serie A in 1987 voor het eerst weer eens in de eerste ronde sneuvelde, volgde in de zomer van 1988 direct de mogelijkheid om een derde buitenlander aan te trekken. Dat maakte het voor kampioen AC Milan mogelijk om, na Ruud Gullit en Marco van Basten, ook Frank Rijkaard aan de selectie toe te voegen en twee jaar op rij de Europacup te winnen. Het hek zou definitief van de dam gaan toen de voortschrijdende Europese integratie een vrij verkeer van werknemers voorschreef. Omdat er sindsdien wel erg veel buitenlanders voor Italiaanse clubs spelen, is er voor de enige categorie waarop de Italiaanse bond nog invloed kan uitoefenen, niet-EU'ers, ook tegenwoordig weer een streng quota van toepassing.
Maar dat heeft het karakter van vechten tegen de bierkaai.